zondag 27 januari 2013

Poëzie is echt van iedereen.

Gek eigenlijk, als ik vraag aan mensen of ze wel eens een gedicht lezen, luidt het antwoord vaak: 'Ik zou wel graag willen, hoor, maar ik snap gedichten eigenlijk niet. Het gaat me boven de pet.' Dan wil ik opspringen en zeggen: 'Nietes! Het is voor jou geschreven! Voor jou speciaal!' Dat doe ik dan niet. De mensen zouden maar schrikken.
Ik zwijg en denk na over hoe dit toch zo is gekomen. Het lijkt wel of poëzie niet altijd van de mensen zelf is. Alsof ergens de poëziekenners de eigenaars van de poëzie zijn geworden. De dames en heren die weten hoe het allemaal zit en in ingewikkelde stukken hun mening over poëzie te berde brengen. Alsof we denken dat je een gedicht verkeerd kan begrijpen, waar we met praten over boeken eigenlijk nooit last van hebben, de leesclub is een reuzesucces.
Gelukkig zijn er andere geluiden. Vier jaar lang hadden we de gedroomde Dichter des Vaderlands. Die zelf prachtig werk schreef. En die de prachtigste gedichten uit de Nederlandse letterkunde al even prachtig voorleest op youtube. Alles om de poëzie te ontsluiten. Het begin van de emancipatie van het gedicht is een feit.
Fijn hoor, slimme en knappe docenten en recensenten, maar je mag gewoon lekker zelf uitvinden of je het snapt of niet. Of er genoeg betekenis voor jou te vinden is. Bij welke dichter en dichteres jouw hart sneller gaat kloppen. Kennis kan jazeker wel verrijken, maar eigenlijk altijd pas als je zelf een vraag hebt. En vragen ontstaan pas als je zelf gaat lezen.
Ramsey, dankjewel alvast voor al het pleitbezorgen voor de poëzie en je prachtige werk. Laat het voor ons een deur zijn naar eigenwijs zijn en lekker zelf lezen. Poëzie is niet bedoeld om je 'een beetje dom' te voelen. Poëzie is echt van iedereen.

dinsdag 22 januari 2013

Ze zggeen dat het neit utimakat

Ik probeer het wonder van lezen uit te leggen aan de brugklas. Speciaal voor diegenen die juist niet zo heel makkelijk lezen. Je hoofd schijnt een soort tellertje te hebben: hoe vaker je een woord ziet hoe sneller je het woord samenstelt uit de letters. Zuidoosterstorm herkennen duurt een fractie van een seconde langer dan Noordwesterstorm (ik las het van de week maar ben de bron kwijt, heel onwetenschappelijk). En wie kan dat dan weer mooier illusteren dan Hans Hagen:

dectie

ze zggeen
dat het neit utimakat
of je de ltteers in een wrood
op de goede ptaals zet
als je de ersete ltteer maar aan het bgien
en de ltaatse aan het enid shcijfrt
spant ireedeen wat er saatt
woraam o woaram w
eet die sekkul van nreldedans dat neit
met dat sfufe ktole dectie
dan hlaade ik mesihcsin ook enes een ngeen
in ptlaas van een dire of een tewe

Ik had bedacht om leerlingen aan te wijzen die allemaal een regel mochten ontcijferen. Zo gaat het niet.
Als een goed gedrilde klas nemen ze met een grijns het heft in eigen hand en declameren moeiteloos allemaal samen van dectie tot aan dire of tewe. Ik heb mijn portie poëzie voor de dag weer veiliggesteld.

Lees die bundel: Hans Hagen, Uit: Hoe angst klinkt



zondag 20 januari 2013

Ze hebben helemaal gelijk

Strand, daar hebben de kinderen wel verstand van! Meer dan ik, zal vandaag blijken. We lezen nog een gedicht over zee (zie blog eergister):

Het strand van de kinderjaren. Ik hield mijn hart
aan de borst van de zee. De korrels metselde ik
tot dromen en kastelen aaneen, mijn glimlach
de mortel. Maar de golven leefden zo snel.

door Y. Né

Wat de klas zeker weet is dat dit gedicht over zee gaat. En over strand. En dat de ik zandkastelen bouwt. Als dan ook nog iemand weet dat mortel te maken heeft met cement, weten ze heel zeker dat de zee het kasteel heeft weggespoeld. En klaar is Kees! Gedicht opgelost. Ze kijken tevreden. Ik opper de vraag waarom er kinderjaren staat. En waarom de golven zo snel leefden. Nou, het kind is een kind en het werd snel vloed, weet de klas. Bij de vraag of het ook zou kunnen dat de ik inmiddels volwassen is, en terugkijkt op zijn of haar kindertijd schudden ze langzaam hun hoofd. Ik zie dertig kinderen die op dit moment allemaal liever op het strand zouden zitten, die niks hebben om naar terug te kijken en alleen maar heel veel hebben om naar uit te kijken. Ik schiet in de lach en geef ze groot gelijk. Je zandkasteel is zomaar weg, dáár gaat dit gedicht over.

vrijdag 18 januari 2013

Ebben en hebben

Vandaag lees ik met mijn gymnasiumbrugklas het gedicht ''de zee heeft eb'', van Frank Eerhart. Ik heb al ergens het gevoel dat dit bij mij niet gaat werken maar eigenwijs als ik ben, het staat in het brugklasboek dus het moet lukken! Ik lees voor:

Ik zie de zee.
de zee ziet mij
dag zee
hoe gaat het?
ik eb, zegt de zee
wat heb je?, zeg ik
ik heb eb.
doet dat zeer?
nee, zegt de zee
een zee heeft geen zeer.

Nou, vooruit, er zit een woordgrapje in maar dat ze nou hard moeten lachen, ai, echt niet.  Het grootste nieuws vinden ze dat een zee niet kan praten en een ding geen pijn kan hebben, en klaar is de zaak. Ik geniet wel van het gedicht maar krijg geen gesprek van de grond. Een jongen vooraan weet hoe het zit. ''Mevrouw ik hou wel van gedichten, maar vooral als ze lang en moeilijk zijn.'' Ik begrijp ineens mijn voorgevoel, sommige gedichten kan je maar HEEL kort over praten en je moet al helemaal nooit je publiek onderschatten...

woensdag 16 januari 2013

Is een hond een iemand of een niemand?

Januari is gedichtenmaand, dus ik lees met mijn brugklas een gedicht van Ted van Lieshout. Er staan raadsels in het gedicht maar wat weten we samen wel zeker? Verhit gaan vingers de lucht in. Leerling 1: ''Het hondje leeft niet meer!'' Leerling 2: ''Ze was oud en mama heeft haar in moeten laten slapen! Met een spuit!'' En leerling 3 weet zeker: ''Mama voelt zich schuldig.'' Er tekent zich een verhaal af. En dan zegt een leerling: ''Een hond is niemand.'' Het wordt ineens stil. Het staat er letterlijk maar het is toch minder letterlijk dan alle andere vaststellingen tot nu toe. Ergens voelen we samen aan dat het voor ons vandaag in dit gedicht draait om deze zin. ''Een hond is wel iemand!'', roept een meisje. ''Maar er staat toch van niet?'', breng ik in. De kinderen staan nu ongeveer op hun stoel. Dit moeten we in kaart krijgen. Wie vindt een hond een niemand? De helft van de klas steekt de vinger op. En wie vindt een hond een iemand? De andere helft. De bel gaat, en ik weet ook nog niet hoe ik zo'n verhitte klas nog tot een structureel gesprek kan verleiden. Ik moet erg lachen om de consternatie. En uren later, als de adrenaline is gezakt, bedenk ik dat ik maar wat graag de argumenten op het bord had gezet voor iemand en voor niemand. Want belangrijk is het, dat wisten we zeker.

Wil je de gedichten zelf lezen? Het is een tweeluik. Ze heten Twee honden Floortje en Twee honden Birgiet.


maandag 14 januari 2013

Faverey









Bij  Faverey ging het mis. Ik kreeg de bundel in handen, vijftien zal ik geweest zijn. Ik las en las en las en snapte er weinig van. Het was warm in de achtertuin en hemels om er te liggen met een dichtbundel maar waarom wilde die poëzie maar niet tot me doordringen? De alleraardigste docente had me dit werk aangeraden omdat ik toch zo van poëzie hield? Onder de indruk van de pas ontdekte dichterlijke wereld met zoveel zeggingskracht, ging ik denken dat het aan mezelf lag. Daar werd poëzie van de mensen die er verstand van hebben. En als ik iets wel begreep, eigende ik het me in stilte toe want écht begrijpen deed ik de poëzie immers niet. Nu lees ik op Wikipedia dat Faverey niet te begrijpen is. En er volgt nog een cryptische zin over consensusvorming onder literatuurcritici waardoor hij nu meer aandacht krijgt maar nog steeds niet te begrijpen is. Het gedicht was iets met mieren, als mijn geheugen me niet bedriegt. Binnenkort ga ik ernaar op zoek. Kijken of ik er inmiddels wel iets van snap. Of dat ik nog steeds in het duister tast. En dat dan hardop zeggen, en van al die andere dichters die ik niet snap. Heeeeerlijk!